Op 26 oktober 2023 is een motie aangenomen waarin het kabinet wordt verzocht een tegenbewijsregeling in Box 3 te onderzoeken en de Tweede Kamer hierover binnen twee weken te informeren. Recentelijk is hierover een kamerbrief gepubliceerd. Het kabinet heeft herhaaldelijk de mogelijkheden voor een tegenbewijsregeling binnen Box 3 onderzocht en heeft besloten dit niet voort te zetten.
Bij een tegenbewijsregeling zou een belastingplichtige kunnen aantonen dat zijn werkelijke rendement in een kalenderjaar lager is dan het forfaitaire rendement waarover in Box 3 belasting wordt geheven.
Hoewel een tegenbewijsregeling rechtvaardig lijkt, zorgt deze ervoor dat belastingplichtigen selectief een beroep kunnen doen op de regeling in de jaren die hen goed uitkomen. Waarschijnlijk zal in slechte beursjaren met tegenvallend rendement een beroep worden gedaan op de tegenbewijsregeling en in goede beursjaren niet. Belastingplichtigen betalen echter nooit meer dan het forfaitaire inkomen in goede beursjaren. Het forfaitaire rendementspercentage op overige bezittingen is gebaseerd op langjarige gemiddelden. Belastingplichtigen profiteren in goede beursjaren van een forfait dat lager is dan het werkelijke rendement. Het toepassen van een tegenbewijsregeling zou ertoe leiden dat belastingplichtigen met schommelende rendementen, inclusief jaren met zowel goede als slechte beleggingsresultaten, uiteindelijk niet naar draagkracht worden belast.
Vanwege deze mogelijk onrechtvaardige uitkomst van een tegenbewijsregeling is ook onderzocht of een meerjarige tegenbewijsregeling mogelijk is, waarbij naar het rendement over meerdere jaren wordt gekeken. Bij een meerjarige tegenbewijsregeling wordt alleen belasting teruggegeven aan belastingplichtigen die daadwerkelijk over een langere periode een lager rendement behalen dan het forfait. Dit sluit beter aan bij het draagkrachtbeginsel. Echter, een meerjarige tegenbewijsregeling is complexer dan een benadering per belastingjaar, omdat belastingheffing in de inkomstenbelasting in beginsel per jaar plaatsvindt en alle systemen en regelgeving hierop zijn ingericht. Het invoeren van een tegenbewijsregeling over meerdere jaren vergt daarom ook meer ICT-capaciteit van de Belastingdienst dan een regeling per jaar.
Een eenjarige tegenbewijsregeling zou al een aanzienlijk beslag leggen op de ICT-capaciteit van de Belastingdienst. De invoering ervan betekent een aanzienlijke structurele verandering. Dit geldt nog sterker bij een meerjarige tegenbewijsregeling. De invoering van een tegenbewijsregeling zou ten koste gaan van onder andere de essentiële ICT-modernisering van de Belastingdienst, en daarnaast zouden andere wetgevings- en beleidsinitiatieven moeten worden uitgesteld. Eerder is al aangegeven dat het in ieder geval niet haalbaar is om een tegenbewijsregeling in te voeren voor het jaar 2024.
Een complicatie bij het invoeren van een tegenbewijsregeling – in welke vorm dan ook – is dat een eenduidige definitie van het begrip ‘werkelijk rendement’ noodzakelijk is. In het belang van rechtszekerheid en duidelijkheid voor burgers en uitvoering zou deze definitie wettelijk moeten worden vastgesteld. De invulling van het begrip werkelijk rendement is complex en er zijn veel principiële en praktische vormgevingskeuzes mee gemoeid.
De Belastingdienst kan bij een tegenbewijsregeling geen gegevens die van belang zijn voor het werkelijke rendement vooraf invullen. Hierdoor wordt een groot beroep gedaan op belastingplichtigen om het werkelijke rendement zelf te bepalen, terwijl dit begrip zoals hierboven aangegeven complex is. De Belastingdienst beschikt over weinig tegeninformatie over het werkelijke rendement. Naar verwachting zal dit leiden tot niet-gebruik, onbedoeld gebruik of zelfs misbruik van een tegenbewijsregeling en tot foutieve aangiften.
Een tegenbewijsregeling gaat bovendien gepaard met een aanzienlijke budgettaire derving, als gevolg van de selectieve toepassing ervan. De omvang van deze derving is afhankelijk van de specifieke vormgeving, maar zou naar schatting jaarlijks meer dan € 1 miljard kunnen bedragen. Deze derving zou moeten worden gecompenseerd.
Het kabinet deelt de wens voor een heffing in Box 3 die zo goed mogelijk aansluit bij het werkelijke rendement. Daarom is in het coalitieakkoord afgesproken om een nieuw stelsel in te voeren in Box 3. Het wetsontwerp hiervoor is inmiddels voor internetconsultatie aangeboden. Daarnaast heeft het kabinet dit jaar enkele verfijningen voorgesteld voor de huidige bepalingen van Box 3 tot aan de invoering van het nieuwe stelsel. Ook de mogelijkheid van een tegenbewijsregeling is onderzocht en overwogen.
Een tegenbewijsregeling kent echter significante nadelen, waardoor het kabinet heeft besloten hier geen wetsvoorstellen voor te doen.